Page:Tijdschrift voor Indische Taal- Land- en Volkenkunde, LVI.pdf/103

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page has not been proofread.

90 of overmorgen in groote moeilijkheden zijt geraakt, dat ge dan slechts driemaal op den grond te stampen hebt en zonder feil ben ik daar met mijn makkers, want inderdaad is mijn vader koning van de slangen en houdt hij verblijf op den bodem van een plek genaamd Nagagini".

De arme betuigde: ,hartelijk dank, makker, dat ge mij met zulk een prachtige amulet begiftigd".

Daarop borg de bedelaar ze in een slip van zijn hoofd-doek.

Vervolgens vroeg de slang haar afscheid en de bedelaar liet haar gaan.

Ze verdween; waarheen ze ging, is onbekend.

Nu richtte hij zich tot den aap op dezelfde wijze als tot de slang te voren.

Deze antwoordde: neen, thans zal ik u mijn dank nog niet betoonen, later als ge in de verdrukking zijt gekomen en groot leed hebt, dan zal ik u helpen, bijv. als er oorlog komt of wel roovers u belagen, dan zal ik voor u pal staan,want gij wetet, mijn vader is den vorst der onzichtbare kabouters en van alle apen". Wees op 't oogenblik nu maar niet bekommerd; waar u heen gaat, volg ik a, ik wil uw lot deelen".

Dat doet me groot genoegen", sprak weer de bedelaar, dat ge mij ter zijde blijft, doch wij moeten 't nu maar nemen zoo als 't is, ik ben altijd nog in ellende, daar ik niet te eten heb".

De nap hervatte: dat is niets, dat zal ik wel opknap-pen, daar er hier veel eetbare vruchten zijn".

Niet lang daarna trok de bedelaar met den aap weer verder. Toen ze in een vlakte afdaalden, troffen ze een eenzame hut aan, aan den kant van een paadje, die bewoond werd door een reeds bejaarde weduwe.

De bedelaar vroeg om binnen te mogen komen en uit. te rusten.

Naar buiten glurend, dan de deur opendoend, vroeg de