Page:Tijdschrift voor Indische Taal- Land- en Volkenkunde LVII.pdf/242

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page has not been proofread.

203

want nooit is nader door hem van deze steenen gerept geworden. noch is daaromtrent ook maar iets in ziju nagelaten papieren voorhanden.

Vermoedelijk heeft hij ze als onleesbaar beschouwd eu daarom voorloopig ook niet in het lapidarium opgenomen.

Na Brandes verscheiden in 1905, belast met de zorg voor de Archaeologische verzameling, heb ik de steenen echter alsnog van volgnummers laten voorzien, ten einde te voorkomen, dat zij zoek zonden kunnen raken: zij kregen de nummers D 96, D97, en D 98.

Vervolgens heb ik mijnerzijds alle mij bekende middelen uitgeput om tot leesbare coaterfeitsels van de teksten te komen, evenwel gelijkelijk te vergeefs, daar én de verweering van de beschreven oppervlakte, én de ondiepte van het schrift zich daartegen hardnekkig bleven verzetten.

Dit was des te tergender, omdat de letters door de eigenaardige verlichting van de plaats waar de steenen neerfezet waren, iederen ochtend gendrende een paar uren duidelijk zichtbaar werden op een afstand, maar onmiddellijk met den korrel van den steen vervloeiden zoodra men eenigszins dichter bij kwam.

Ook ik moest ten slotte mijn pogingen om iets aan die oude documenten te ontwringen, opgeven.

Zoo Stonden de zaken toen Dr. N. J. Krom mij in 1910 als conservator de Oudheidkundige afdeeling verving, en deze bleven ongewijzigd, totdat door hem van een studiereis door Voor-Indie volbracht, o.m. ook een nieuwe wijze van afdrukken van inscriptries werd medegebracht, welke een positief beeld daarvan, zwart op wit, verschaft.

Waar de proefnemingen daarmede, ook op zeer uitgesleten opschriften genomen, over 't algemeen voortreffelijke nitkomsten gaven, beval zich van zelf aan dit procédé eens op ooze steenen toe te passen.

De uitslag was verrassend, daar dadelijk bleck, dat althans D 96 en D 97 met eenig geduld, zonder fout te lezen zonder zijn.

Vervolgens heb ik mijnerzijds

om

uitgeput

komen,

leesbare

tot

evenwel

kregen de

zij

98. alle mij

eonterfeitsels

bekende middelen van de teksten

te

daar en de verwee-

gelijkelijk te vergeefs,

ring van de beschreven oppervlakte, en de ondiepte van het zich daartegeu hardnekkig bleven verzetten.

sclirift

Dit was des

te

omdat de

tevgender,

de eigen-

letters door

aardige verlichtiug van de plants waar de steenen neergezet

waren,

oehteud gedurende een paar uren duidelijk

iederen

werdeu

zichtbaar

op

een

afstand,

maar onmiddellijk met

den korrel van den steen vervloeiden, zoodra men eenigszins bij

kwam.

ik

moest ten

dichter

Ook

oude doeumeuten

te

slotte

mijn pogingen

aau die

J.

Krom

mij in

1910

conservator der Oudheidkundige afdeeliug verving, en deze ongewijzigd,

bleven

totdat

door Yoor-Indie volbracht,

van inscripties

afdrukken

door o.

Waar komsten

genomen, over

gaven,

beval

op onze steenen toe uitslag

96

zouden

een

studiereis

medegebracht,

op wit,

welke een

verscliaft.

de proefuemingeu daarmede, ook op zeer uitgesleten

opschriften

De

hem van

m. ook een nienwe wijze van

werd

positief beeld daarvau, zwart

D

iets

ontwringen, opgeven.

Zoo stonden de zakeu toen Dr. N. als

om

en

D

zijn.

’t

algemeen voortreffelijke

te passen.

was verrassend, daar dadelijk bleek, dat 97

uit-

zich van zelf aan dit procede eens

met

eenig

geduld,

zonder

altlians

fout te lezen