Page:Tijdschrift voor Indische Taal- Land- en Volkenkunde LVII.pdf/240

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
There was a problem when proofreading this page.

MAHĀRĀJĀ ÇRĪ JAYABHŪPATI

Sunda’s oudst bekende vorst.

A. D. 1030.

Met twee afbeeldingen

Vijfde bijdrage tot de kennis van het oude Soenda[1]

DOOR

C. M. PLEYTE.

De eer, het eerst de aaudacht op den in den titel genoemden heerscher van West-java gevestigd te hebben, komt toe aan Dr. J. L. A. Brandes.

Zijn desbetreffende mededeeling dateert van 1890 en berust op den tekst van een beschreven steen, door den toemaligen Wadana van Tjibadak, Natadilaga, in het bosch aan den oever van de Tjijatih uabij de Leuwi kalabang ontdekt en vervolgens aan het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen gezonden. Ouder No. 73 werd deze daarna in de afdeeling beschreven steenen upgenomen.

Gegeven de zeer verweerde oppervlukte van het document, een geelbraine, onregelmatig reehthoekige zandsteenplaat, moet men het bewonderen dat Brandes, trots de gebrekkige afdruk-methode van zijn tijd, erin geslaagd is, het stuk bijna zonder fouten te onteijferen, getuige de transcriptie daarvan door hem aan zijn toenmalige opgave tegevoegd.[2]

Evenwel, hoezeer gering in aantal, wijzigt de tekst zich na herstelling der mistezigen toch zoodanig dat heet overbodig mag heeten, Brandes' afschrift daarvan te herdrukken.

——————————

  1. De vierde was: Poernawidjaja's Hellevaart. Tijdschr. v. Ind. T.-, L.- en Vk., 1914, blz, 365 vv.
  2. Notulen Bat. Gen. v. K. en W., 1890. 15.