Page:Tijdschrift voor Indische Taal- Land- en Volkenkunde, LV.pdf/301

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page has not been proofread.

De Patapaän Adjar soeka rĕsi

ANDERS GEZEGD

de kluizenarij op den Goenoeng Padang.


Tweede bijdrage[1] tot de kennis van het oude Soenda.

(Met rijf afbeeldingen, der frosimile en een tabel.)

DOOR

C. M. PLEYTE.


Ditmaal zij het mij vergund, de leiding te nemen van een tocht naar het zuiden van Tji-rebon, en wel naar het voorheen alom vermaarde rijk van Galoeh, d. i. de kern[2].

Ik wensch toch op te gaan tot het nooit genoemde, maar daarom niet minder gelerde heiligdom van den Goenoeng Padang, een der merkwaardigste overblijfselen uit den vóór-islámischen tijd der Pasoendan[3].

Twee hoofdwegen voeren sedert menschenheugenis van de noordkust naar Galoeh, een "oostelijk pad, nagenoeg recht zuidwaarts loopend langs den voet van den Tjĕrĕme

  1. Eerste bijdrage was: Het jaartal op den Batoe toelis nabij Buitenzorg. Tijdschr. v. Ind. T.-, L.- en Vk., dl. LIII, blz. 155 vv.
  2. Dat de interpretatie, die den Kern der Pasoendan bij nitbreiding zou betekenen, van Galoeh is, krijgt groote waarschijnlijkheid door de overlevering, welke o. m. vertelt dat na den ondvloed, de nieuwe hoofdplaats verrec ter plaatse waar een bizondere steen long, Zie de Babad Galoeh hierachter, vers 37.
  3. Zie voor dergelijke plaatsen, de Haan, Dr. F. Priangan, Il blz. 783-767.
Tijdschr. v. Ind. T.-, L.- en Vk., deel LV, afl. 4, 5 en 6.
1