Page:Nederduitsch-Maleisch en Soendasch 1841.djvu/13

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page has been proofread.
- VIII -

was de Heer DE Wilde gewoon, hun dagelijks tot oefening eenige woorden op te geven, om die van de ééne taal in de andere over te zetten en in verschillend schrift te schrijven: daar echter dit opgeven van woorden met der tijd moeijelijk werd, zoo gaf dit aanleiding, dat hij eene verzameling van woorden maakte, waarvan hij hun dagelijks tot genoemde einde een gedeelte kon opgeven.

Zietdaar dan, hoe deze woordverzameling tot stand gekomen is, en zietdaar ook het oogpunt, waaruit zij beoordeeld moet worden. Met een letterkundig doel is zij niet zamengesteld; en ook als letterkundige arbeid wordt zij hier niet aangeboden. Den Heer DE Wilde heeft met dezen letterarbeid, indien men het zoo noemen wil, oorspronklijk geen andere bedoeling gehad, dan de boven vermelde. Wel besefte hij na zijne terugkomst in het vaderland, dat dit zijn werk, indien het in druk wierd uitgegeven, ook anderen van nut zou kunnen zijn: daar hij echter hiertoe niet genoegzaam werd aangemoedigd, bleef het werk in handschrift liggen. Maar, toen, nu omtrent twee jaren geleden, de Heer J. F. C. GERICKE, afgevaardigde van het Nederlandsch Bijbelgenootschap op Java, die zich daar gedurende elf jaren met den meesten ijver en het gelukkigst gevolg op de kennis der Javaansche taal en letterkunde had toegelegd, bij zijne overkomst in het moederland met dit werk van den Heer DE Wilde bekend was geworden, overtuigde deze zich weldra, dat het tot de kennis van de Soendasche, en ook zelfs van de Maleische taal, een zeer belangrijke bijdrage kon opleveren; moedigde den Heer DE Wilde ten sterkste aan, om het door den druk bekend te maken; en, niettegenstaande er reden bestond om te vreezen, dat bij een werk, als dit, de kosten der uitgave door den verkoop niet zouden kunnen bestreden worden, was echter de Heer DE Wilde edelmoedig genoeg, om aan het aanzoek van den Heer Gericre gehoor te geven. Inmiddels had de Heer Gericke mij aangezocht, om de verdere bezorging der uitgaaf van het werk en het toezigt daarover op mij te nemen, daar hij het voor wenschelijk hield, dat vooral het met Javaansche letters geschreven Soendasch door een taalkundigen, die met de Javaansche taal bekend was, wierd nagezien: en, toen ik ook mij zelven bij nadere inzage hoe lang zoo meer van de nuttigheid van het werk overtuigd had, li