Page:Tjarita Ki-Asdoera.pdf/13

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page has not been proofread.

dalapan roepijah geusan meuli ĕmbe djeung obat satjarak. Nja koering leumpang mawa djĕlĕma salawe, ĕmbe opat djeung bĕbĕkĕlan kajaning bejas, minjak, oejah, bako, seupaheun djeung lijanna.

Barang koering datang ka Tjitĕngah ladjoe bae dangdanan wĕlĕng, tapi ngan kaboeroe njijeun hidji di oeroet djĕlĕma noe koe maoeng teja.

Ari ĕmbe noe taloe(43) deui diteundeun di goeboeg Gawan; ari koering moro mondok mah ka lĕmboer Djadjawaj.

Ari isoekna eta wĕlĕng ditejang, barang geus tetela jen eta bĕdil beukas, koering geus ati ati bae, bĕt teu kanjahoan deui eta maoeng sĕgoer(44) bae, mogok(45) bari njĕntakan.

Tidinja djĕdor dibĕdilan kira gĕnĕp kali, teu lila eta maoeng paeh, ladjoe dirasah, koelitna djeung hoeloena dibawa ka Mĕnes poë harita keneh sĕrta disanggakeun ka kandjĕng dalĕm.

Doewoehan(46) kandjĕng dalĕm: „Ijeu maoeng dek dirĕpotkeun ka kandjĕng toewan rĕsiden Rĕmbang.”

Nja koering njoehoenkeun widi moelang bae ka Panjatjaran.

Barang koering datang ka imah, ladjoe ngala maoeng di Tjikeusik. Sabot koering di Tjikeusik datang

te koopen en een blik kruit. Ik begaf mij op weg vergezeld van vijf en twintig man en medenemende vier geiten benevens leeftocht, zooals rijst, olie, zout, tabak, ingrediënten voor het betelkauwen en wat dies meer zij.

Te Tjitĕngah aangekomen, stelden wij wĕlĕngs op; maar wij konden er maar één klaar krijgen, op de plaats waar de man vroeger door den tijger naar toe gesleept was. De drie nog overblijvende geiten werden gestald in het wachthuis Gawan; wat mij betrof, ik overnachtte in het gehucht Djadjawaj.

Den volgenden morgen ging ik naar den wĕlĕng kijken; toen ik mij verzekerd had, dat het schot was afgegaan, nam ik de meeste voorzichtigheid in acht; zie, zonder dat wij hem gewaar werden, hield de tijger blazend stand en brulde ons aan.

Toen ongeveer een keer of zes op hem gevuurd was, gaf hij weldra den geest; daarop werd hij gevild; de huid en de kop werden nog dienzelfden dag naar Mĕnes gebracht en aan den regent ter hand gesteld. De regent zeide: „Over dezen tijger zal ik rapport uitbrengen aan den resident van Rĕmbang.”

Ik vroeg verlof om naar Panjatjaran terug te mogen keeren.

Thuis gekomen, ging ik vervolgens naar Tjikeusik om daar tijgers te vangen. Terwijl ik mij te