Jump to content

Page:Hikajat Kisah Oelat.pdf/1

From Wikisource
This page has been proofread.

HIKAJAT KISAH OELAT

Wormstekige stenen op Atjeh (en in Minangkabau?)

DOOR

H. T. DAMSTÉ.



Na de lange grote-vacantie, volgend op het binnenhalen van de rijstoogst, kost ’t de Minangkabauer wel eens moeite, om weer aan het werk te gaan voor een volgende padi-productie-slag.

Waarschuwingen, dat ’t mis kon gaan, zo hij niet tijdig zijn velden inundeerde en omploegde en plantklaar maakte, hoorde ik te Sidjoendjoeng in 1896/98 pareren met het bescheid: „Het wormpje in de steen schenkt Allah wel levensonderhoud, — hoe zou Hij dan ons, mensen, Zijn dienaren, laten verkommeren ?!”[1]

Ik verstond dat toen als een stuk universele wijsheid, geldend voor alle wormen en alle stenen en alle minangkabause gelovigen, in heden, toekomst en verleden, en dacht aan wormpjes in putten en groeven van het rotsoppervlak, en ook aan oelat’s die de bakstenen deden verpulveren: zulke ,,zicke” stenen, heetten die ook niet te zijn „dimakan oelé‘”?: door wormen of rupsen aangevreten? Al zulk alledaags gewormte, meende ik, had men op het oog.

In 1901 verhuisd naar Atjéh, las ik in Van Langen’s „Handleiding voor de beoefening van de Atjehsche taal” op blz. 109 van de Oereuéng boeta njang peungeuih até, d.i.: van de blinde die helder van geest was, zo helder, dat hij in het binnenste van een diamant een voor normale ogen onzichtbare worm kon signaleren.

Dat wormpje in die edele-steen deed mij toen nog niet terugdenken aan de minangkabause steen-wormen.

In 1912 te Idi (Atjéh’s Oostkust) vertelde mij de radja van Bagò‘ en Boegéng: Teukoe Béntara Moeda, van de blinde Aphé, die ook

  1. De Atjéher uit zijn vertrouwen dat hem niets zal ontbreken, een tikje rauwer: „Geuplah babah geubri raseuki” zegt hij, d.i. „Ik ben geschapen met een spleet, — dan zorgt de Heer wel dat ik eet!”