Page:Badoejsche Pantoenverhalen.pdf/2

From Wikisource
Jump to navigation Jump to search
This page has been proofread.
46
Badoejsche Pantoenverhalen

Hij behoorde tot degenen, die bij gelegenheid van de lĕbaran of wanneer adjĕngan dalĕm sĕpoeh[1] een feest gaf, hun moending, bejas, kotok, ĕndog, ĕmbe als panganteuran moesten leveren. Hij maakte deel uit van den staf van dĕmang Kĕboeg[2] en werd met dezen terzake van knevelarij en vordering van onwettige leveringen vervolgd. Hij was reeds desahoofd, toen de resident Buyn met Dr. van Hoëvell een bezoek bracht aan de Badoej’s in de tanah larangan en, daar zijne desa grenst aan Kanekes, moest hij in het gevolg mede. Met de leden van dezen stam leefde hij steeds op een goeden voet en gaarne nam hij hunne rinoe in ruil aan voor oejah, delan, kokopong, enz. Het was in zijne woning, dat ik voor het eerst kennis maakte met dit belangwekkende volk.

Over de Badoej’s had ik veel gehoord en gelezen en reeds vóór mijne plaatsing in de residentie Bantĕn koesterde ik den wensch om hen nader te leeren kennen. Reeds den eersten keer dat ik Sĕreweh als rustpunt koos, werd ik daartoe in de gelegenheid gesteld.

Om aan mijne komst naar Zuid-Bantĕnsch gebruik eenig feestelijk aanzien te geven, liet Alwan over dag af en toe de angkloeng bespelen en des avonds ontbood hij een Badoejschen toekang mantoen. Alhoewel ik toen nog zeer weinig van het voorgedragene verstond, — ik was nog geen maand in de afdeeling en kwam uit Midden-Java, waar ik met de bevolking uitsluitend Javaansch sprak — trok het verhaal mij aan. De melancholieke melodie had iets bekoorlijks voor mij. Aandachtig luisterde ik toe en verzocht telkens aan de mij vergezellende inlandsche ambtenaren den inhoud der tjarita pantoen in het voor mij verstaanbare Maleisch terug te geven.


  1. Raden Adipati Karta Nata Nagara, welbekend uit Multatuli’s Max Havelaar.
  2. Raden Wira Koesoema, het in Max Havelaar genoemde distriotshoofd van Paroeng Koedjang, schoonzoon van den regent. Kĕboeg beteekent hetzelfde als lintoeh: vet, dik, zwaar van lichaam. Tot toelichting zij hier nog vermeld, dat de kleine man in Zuid-Bantĕn de inlandsche ambtenaren bij hun kindsnaam — of indien dese niet bekend is — bij hun bijnaam noemt, wanneer hij van hen spreekt. Zoo zal men altijd hooren van een dalĕm Rila, dalĕm Ondo, dalĕm Akmad, dĕmang Baidja, dĕmang Dotong, dĕmang Ompong (de tandeloose) dĕmang Tahir, patih Kaër, patih Djahidi, wadana Kaäng, wadana Nanib, astiten Dapi. De tegenwoordige regent van hut Zuider-Regentschap is bij de bevolking bekend als dalĕm wetan, omdat hij uit de Preanger Regentschappen — dat oostelijk van Bantĕn ligt, — komt.